Aantal Brugse leefloners stijgt minder dan Vlaams gemiddelde

16
nov
2017

Terwijl er in heel Vlaanderen eind 2015 gemiddeld maar liefst 12,4% meer leefloners waren dan een jaar voordien, is de stijging in Brugge minder uitgesproken: daar blijft ze beperkt tot 4,24%. “Een opmerkelijk verschil. Gelukkig ook maar, want dat Vlaams gemiddelde is erg hoog. Vergeleken met de rest van Vlaanderen gaat het nog niet zo slecht in Brugge, maar ik had natuurlijk nog veel liever een daling gezien. Het aantal jongeren met een leefloon is echter wel licht gedaald”, reageert Dirk De fauw, voorzitter van het OCMW Brugge, dat verantwoordelijk is voor het uitkeren van de leeflonen en begeleiding geeft aan wie ze ontvangt.

Het was gemeenteraadslid Paul Jonckheere (CD&V) die onlangs in de Brugse gemeenteraad de kat aan de bel bond: hoe evolueert het aantal leefloners in Brugge? De cijfers voor heel Vlaanderen, die pas bekend zijn gemaakt, zijn immers opvallend. Vergeleken met 2014 waren er afgelopen jaar 12,4% meer leefloners. Die grote toename is weliswaar grotendeels te wijten aan de hervorming van de inschakelingsuitkering, die voor afgestudeerde jongeren sinds kort beperkt is tot hun 25 jaar en dat voor niet langer dan 3 jaar. Maar het is zeker niet de enige oorzaak.

In dat opzicht is het verschil tussen de cijfers in Vlaanderen en die in Brugge opmerkelijk. “Hier is er ook sprake van een stijging, maar ze ligt lager: er zijn in 2015 4,24% meer leefloners tegenover 2014. In absolute cijfers steeg het aantal van 627 naar gemiddeld 654 personen per maand met een leefloon. In de leeftijdscategorie van 18 tot 24 jaar was er zelfs sprake van een daling: in 2014 kregen maandelijks gemiddeld nog 206 jongeren een leefloon, terwijl het er vorig jaar maar 203 waren. Deze groep maakt zowat een derde uit van het totale aantal leefloners, waarmee we ons op het Vlaams gemiddelde bevinden”, verduidelijkt voorzitter De fauw.

Al wie een leefloon krijgt, volgt ook een specifiek traject waarmee activering beoogd wordt, zowel op de arbeidsmarkt als op het sociale vlak. Onder meer voor jongeren bestaan er heel wat begeleidingsvormen. “Er zijn er vijf belangrijke: instap-, taal-, welzijns-, studie- en activeringstrajecten. Aan die laatste twee nemen het meeste jongeren deel. Bovendien wordt met elke -25-jarige een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie (GPMI) opgemaakt, waarbij tewerkstelling meestal het doel is. Specifiek voor jongeren werd ook nog het project Switch ontwikkeld, dat hen moet helpen een toekomstbeeld te vormen. Voorts is er eveneens de verenging SPOOR, die zich op verschillende manieren tot kwetsbare jongeren richt”, somt voorzitter De fauw op.

Tot slot kunnen jongeren, maar ook wie niet meer tot deze categorie behoort, terecht in een arbeidsbegeleidingstraject. Wie het moeilijk heeft om op de reguliere arbeidsmarkt aan de slag te gaan, kan onder een artikel 60-statuut werken voor OCMW- of stadsdiensten of binnen de sociale economie. Tegenover 2014 waren er vorig jaar 12% meer mensen die onder dat statuut werken en dus ook een leefloon ontvangen: van gemiddeld 115 personen per maand ging het naar 129. “Voor deze mensen biedt het leefloon in ruil voor werk op maat een goed alternatief. Zo doen ze ervaring op, krijgt hun leven structuur en wordt hun eigenwaarde ondersteund, terwijl zij ook nog productief zijn”, benadrukt voorzitter De fauw.